Venuskunst is sacrale voorchristelijke vrouwelijke kunst die te maken heeft met leven, dood en wedergeboorte. De term berust op een misverstand, zoals vaker voorkomt in de kunstgeschiedenis, en is inmiddels een stijlaanduiding geworden. In het midden van de 18e eeuw was de gedachte ontstaan dat de klassieke oudheid als bakermat van onze westerse beschaving zou kunnen dienen. Op grote schaal werden archeologische opgravingen gedaan om deze gedachte te ondersteunen. In 1864 werd in de Dordogne een klein beeldje ontdekt. Het beeldje van amper 8 cm groot bevindt zich tegenwoordig in Musée de l’Homme in Parijs. Uit ivoor is een jong meisje gesneden, zonder hoofd en armen, maar met een heel duidelijke poort des levens. Zij kreeg de naam Venus impudique (de onzedige Venus), omdat zij schaamteloos haar naaktheid toonde. Destijds vond men naakte vrouwen een schande, tenzij het een verheven onderwerp betrof zoals de mythologische godin Venus, die geboren werd uit het schuim van de zee en derhalve wel naakt moest worden afgebeeld. Venus was enorm populair bij mannelijke kunstenaars, al was het alleen maar om een excuus te hebben om vrouwelijk naakt te kunnen bestuderen en weergeven. In 1863 was La Naissance de Vénus van Alexandre Cabanel (1823-1889) een van de topstukken op de jaarlijkse Salon in Parijs. Het werd zelfs direct aangekocht door keizer Napoleon III. In datzelfde jaar werden er ook duizenden werken geweigerd door de juryleden van de Salon, hetgeen leidde tot de oprichting van de Salon des Refusés (salon van de geweigerde werken). Het meest bekritiseerde schilderij van deze Salon was Le Déjeuner sur l’herbe van Edouard Manet (1832-1883). Wanneer we de twee schilderijen vergelijken, worden de verschillen zonder meer duidelijk. De Venus van Cabanel geeft een geïdealiseerd beeld van de vrouw, terwijl de naakte dame van Manet een eigentijdse vrouw zou kunnen zijn. Maar negentiende-eeuwse vrouwen zaten doorgaans niet naakt te picknicken in het bos temidden van geklede heren. Deze dame moet dus wel een prostituee zijn. Zo dacht men er ook over in 1863 en Manet kreeg er flink van langs. Ironisch dat Manet tegenwoordig bekend staat als de vader van de moderne schilderkunst en amper nog iemand weet wie Cabanel was. Terug naar de Venus impudique. Toen het beeldje werd gevonden, had men het idee dat alleen vrouwen van lichte zeden zo openlijk hun geslachtsorganen toonden. Dit meisje moest dus wel een voorbeeld zijn van steentijdporno. Daarmee werd de toon gezet: voortaan zouden de naakte vrouwenbeeldjes uit de steentijd vanuit seksistisch oogpunt Venussen worden genoemd, al waren ze absoluut geen representatie van de mythologische Venus, want die bestond nog niet vóór de klassieke oudheid, zelfs geen barbaarse variant ervan. Door prehistorische kunst als seksistisch en pornografisch te bestempelen, ontstaat de indruk dat deze beeldjes uitsluitend bedoeld waren als lustobject voor mannen. Dit soort uitspraken zegt natuurlijk meer over de male gaze die vandaag de dag nog steeds heerst dan over de werkelijke betekenis van zo’n beeldje. Het is uiterst belangrijk om kunst te beschouwen vanuit de sociaal-maatschappelijke, politieke, ideologische en religieuze context waarin deze is ontstaan. En dat betekent dat we uit ons eigen referentiekader dienen te stappen en met een open blik naar het verleden moeten kijken. Kunst is, net als taal, een vorm van communicatie en past zich aan de omstandigheden aan. Wanneer we ver genoeg terug kijken en over de grenzen van West-Europa en de klassieke oudheid heen blikken, zullen we ontdekken dat kunst wereldwijd van meet af aan is gemaakt door mensen: mannen én vrouwen, ongeacht kleur, religie of cultuur. Concluderend kan gesteld worden dat Venuskunst symbool staat voor de levenscyclus die universeel, mondiaal en zelfs tijdloos is. © Karin Haanappel In mijn boeken ‘Het Parijs van Isis’ en ‘Herstory of Art’ wordt ook Venuskunst besproken.